Ga naar de inhoud

Het ontstaan van Velserbeek

De vroegste gegevens over buitenplaats Velserbeek dateren van 1544. Er is dan sprake van
“een zate of hofstede in de Kerkbuurt van het dorp Velsen.” In die tijd is de hofstede in het
bezit van het regentengeslacht Ramp dat zelf het Huis Rollant bewoonde in Overveen en
waarvan leden belangrijke bestuurlijke functies bekleden in de stad Haarlem. Rond 1628
wordt de familie Ramp zelfs in de adelstand verheven en laat zich vanaf die tijd Ramp van
Rollant noemen. In het begin van de achttiende eeuw zouden de Rampen van Rollant echter
roemloos aan schulden ten onder gaan.

De hofstede in de Kerkbuurt heeft in 1639 al enigszins allure en staat beschreven als “ een
huis, getimmerte, boomgaarden, beplanting van singels en een stuk land bewesten de
hofstede.” De hofstede komt dat jaar voor 7500 gulden in het bezit van de rijke
Amsterdamse koopman Jerimias van Keulen, die zich later Van Collen noemt. Hij is niet
alleen gefortuneerd, maar ook gezegend met een gezin van vijftien kinderen. Van Keulen
bouwt de hofstede uit tot een buitenplaats met het huidige herenhuis en de siertuinen.
De zakenman gaat in 1668 failliet waardoor hij is gedwongen afstand te doen van
Velserbeek ten gunste van zijn kinderen. In vergelijking met de bezittingomschrijving van
1639 is Velserbeek onder Van Keulen uitgegroeid tot een riante buitenplaats. In de
verkoopakte van 1668 wordt het buiten omschreven als “een groot huis, een
hovenierswoning, stalling voor zes paarden, een hooi- en wagenhuis, het erf, plantagie, de
boomgaard en de bloem- en moestuin.”

Velserbeek kent daarna nog een aantal opvolgende eigenaren, waaronder Hendrik ter
Smitten (senior en junior) die hun bezitting aanzienlijk uitbreiden en de bestaande
tuinen omvormen in de dan in zwang geraakte formele tuinaanleg.
Rond 1761 wordt de hofstede beschreven als “een herenhuis, paarden en
koestallen, koets- en wagenhuis, oranjehuis, tuinmanswoning, schuur,
speelhuis, kabinetten of zitplaatsen en verder getimmerte, bepoting, beplanting en alles wat
nagelvast is, daaronder begrepen het schoorsteenstuk in de zijkamer van het herenhuis,
vaste broeikassen met de glazen ramen, de beelden om de kom, een beeld en twee vazen en
de binnen Velserbeek gelegen werkmanswoning de Blink. Voorts een stuk weiland gelegen
voor het speelhuis (waarschijnlijk om een goed uitzicht op het Wijkermeer te garanderen),
een perceel duingebied (waarschijnlijk voor de jacht)” en een stuk bos genaamd “de
Vinkenkroft” met een daarin gelegen vinkenbaan en vinkenhuis.

In 1769 wordt de Amsterdammer Frans Jacob Berg, eens kapitein-ingenieur in dienst van de
VOC in Batavia, voor 16.600 gulden de trotse bezitter van Velserbeek. Een jaar eerder is hij
door een tweede huwelijk in de echt verbonden met Amalia Maria Goll van Franckenstein.
Deze verbintenis heeft grote gevolgen voor Velserbeek. Frans Jacob kan het goed vinden
met zijn schoonvader Johan Goll van Franckenstein (1722-1785) en diens zoon Johan junior (1756-1821),
want in 1770 maken ze met z’n drieën een studiereis door Duitsland en Oostenrijk waarna de
formele tuinaanleg steeds meer plaatsmaakt voor de landschapstijl.

Familie Goll van Franckenstein
Frans Jacob Berg sterft vóór 1775 en zijn weduwe zet Velserbeek te koop in de Oprechte
Haerlemmer Courant van maart 1775. Waarschijnlijk door toedoen van haar vader ziet ze
van de verkoop af. Haar vader gaat zich bemoeien met de herinrichting van de tuinen en is
vanaf 1777 regelmatig te vinden op Velserbeek. Hij geeft een aanzet tot verandering van de
tuinaanleg door binnen de formele tuinaanleg romantische, landschappelijke accenten aan
te brengen met daarnaast decorstukken of follies. Kennelijk heeft de weduwe een regeling
kunnen treffen met de erfgenamen van Frans Jacob Berg want op 25 maart 1781 verkoopt
zij Velserbeek aan haar vader voor 27.000 gulden. Het buiten wordt dan als volgt
omschreven: “een hofstede genaamt Velserbeek, staande ende geleegen onder deze
ambagte, aan het dorp met desselfs heerehuijsinge, thuijnmanswooninge, stallinge,
koetshuijs, speelhuijs, kabinetten, zitbanken en verder getimmerten daar op staande,
mitsgaders boomgaarden, moestuinen, bosschen, plantagien, bepootingen en beplantingen
en alle het geene verder aan het selve aard en nagelvast is.” Johan Goll van Franckenstein
senior is getrouwd met Maria Wilkens. Hij is oorspronkelijk betrokken bij een Duits bankiershuis
en ontpopt zich als een bekend Amsterdamse bankier, kunstkenner en – verzamelaar. Hij is
een invloedrijke financiële expert. Zo behartigt hij onder meer de financiële belangen van de
Oostenrijkse keizerin Maria Theresia die hem als teken van waardering in de adelstand verheft.
Het wordt hem toegestaan om ‘van Franckenstein ‘ aan zijn familienaam toe te voegen.

Hij bezit, samen met zijn zoon, een kostbare verzameling van werken van 17de-eeuwse
meesters die in die tijd wereldberoemd is. Verder beschikt hij over mappen met ongeveer
vijfduizend tekeningen. Vader en zoon zijn zelf ook verdienstelijke tekenaars. Rampzalig is
dan ook dat Goll senior rond 1780 steeds meer zijn gezichtsvermogen verliest.
De Goll’s zijn bovendien natuurliefhebbers. De familie kweekt groenten, vruchten en
bloemen in moestuinen en koude, stook- en broeikassen. Goll senior houdt vanaf 1777 een
bewaard gebleven schriftje bij, dat na zijn dood door zijn zoon wordt voortgezet met daarin
aantekeningen over vogels, gewassen, bijzondere gebeurtenissen en weersomstandigheden.
Zo schrijft Goll senior bijvoorbeeld: “1778: Den 20 Mai de eerste Meloenen en in het laatst
van juny de eerste persikken. Den 17 August zijnde hartjes dag te Haarlem zijn van 4 tot 7
uren voorbij de Coepel 157 reytuygen gereden.”

En: “1780: Den 1 july zijn het ogens (= ’s ochtends), De eerste haaring te Flaardingen
gekomen en den avond hebben wij de Velserbeek al een present gehad. Den 21
Nov. De eerste krop slaa uit de Bakken. 1783: De Zomer van het jaar 1783 is
bisonder aanmerkelijk geweest wegens eene buitengewone damp of mist, die zig het
grootste gedeelte van de zomer vertoond heeft, dezelve was zo sterk dat de stralen van de
Zon er door verduistert wierden, en de Zon zelve, besonder des morgens en s’avends zig in
de gedaante van een vuurbol vertoonde, de hitte was
buitengewoon…, de termometer op Velserbeek was tot op 89 graden….”
Goll junior, uiteraard betrokken bij het bankiershuis Goll en Co, is getrouwd met Sara
Hendrina de Vries. Hij neemt vrijwel meteen na het overlijden van zijn vader in 1785 het
initiatief om de geometrische tuin te laten inrichten in de Engelse landschapsstijl met
sierelementen, zoals een ruïne, een kluizenaarshut, een jeneverhuisje en een Chinees
Schellenhuisje.Dit blijkt uit een door Hermanus Numan samengesteld boekje met prenten
van Hollandse buitenplaatsen uit 1797. Daarin geeft hij bij de prenten van Velserbeek de
volgende omschrijving: “Deze Heer (= Goll junior) was sedert dien tijd (= 1785) bedacht en
werkzaam om, alles wat nieuw aangelegd of veranderd werdt, zoveel mogelijk in den zo
genoemden Engelschen smaak, met telkens afwisselende en kronkelige wandelingen en
heuvelachtige gronden, aan te leggen, en den loop der beek, welke aan deze plaats eene
geduurige frischeid verschaft, zo te leiden, datze door haare bogten, de volkomen gelijkheid
eener natuurlijke rivier verkreegen heeft, welkers boorden, dan eens met bosschen begroeid
of schuine wallen vertoonen, dan weer door heuvels of vlakke velden bepaald worden,
waardoor de afwisselende schilderachtige gevallen, geduurig den aandacht en verwondering
der wandelaaren opwekken. Voorders zijn, op verschillende plaatsen, bijzondere bruggen,
kasteelen, vervallen gebouwen, hermitagie, en meer bijzonderheeden, welke alle
medewerken, om, als ’t ware, den aanschouwer eerst in een natuurlijk landschap,
dan in eene aangelegde buitenplaats te brengen”.

Ook wordt nog gemeld dat van de vroegere formele tuinaanleg alleen een paar
lanen in stand zijn gebleven. Tussen deze lanen en het herenhuis liggen tuinen,
bloemperken, broeierijen van allerhande fruit, bijzondere bloemen en
plantengewassen. Helaas vermeldt Numan de tuinarchitect niet. Het ontwerp wordt wel
toegeschreven aan Johan Georg Michaël, de tuinarchitect van Beeckestijn.
In 1802 weet Goll junior ook het eigendom te verwerven van het aangrenzende
buitenplaatsje ’s-Gravenlust en voegt het toe aan Velserbeek. Zijn vader had in 1783 al de
moestuin en boomgaard van dit buiten verworven. Of hij als natuurliefhebber ook
subtropische planten is gaan kweken en houden en daarvoor een orangerie (nu
Theeschenkerij) heeft laten bouwen, is niet duidelijk. Dat kan ook gebeurd zijn onder de
volgende eigenaar van Velserbeek, de familie Van Tuyll van Serooskerken.
Goll junior wordt na het vertrek van Napoleon, raadslid van Amsterdam en lid van de
Provinciale Staten van Noord-Holland. In 1818 verheft Koning Willem I hem in de adelstand
met de titel ‘jonkheer’. Hij sterft op 25 oktober 1821. Velserbeek blijft daarna tot 1832 in
bezit van de erven Goll van Franckenstein.

Legende van de heremiet van Velserbeek
Ten tijde van Goll senior wordt, zoals hiervoor al aangegeven, als tuinversiering een
hermitage of kluizenaarshut in Velserbeek geplaatst. De in de hut zittende en in bruine pij
gehulde pop zou een herinnering levendig houden aan een kluizenaar die daar eens zou
hebben geleefd. De bron is een legende die ons is overgeleverd en verhaalt dat deze
heremiet de zoon is van een graaf. De jongen bemint op hevige wijze een meisje van ver
beneden zijn stand. De graaf verbiedt hem zijn vurige liefde aan het meisje te tonen. De
jonkman is ontroostbaar en verbitterd. Hij zondert zich af van de wereld en gaat een
kluizenaarsleven leiden ergens in de Kennemerduinen op een plek die later wordt aangeduid
als Velserbeek.

Tot in de Tweede Wereldoorlog is het nog mogelijk met een trekpontje naar het eilandje te
varen om de kluizenaar in of bij zijn hut te zien treuren om zijn verloren liefde. Op een
kwade oorlogsdag vindt men de romp van de pop in de modderige gracht rond het eiland.
Ook het pontje verdwijnt, omdat door de verlaging van het grondwaterpeil, de
Engelmundusbeek rond het eiland praktisch droogvalt. De kluizenaarshut is in 1946
gerestaureerd.

Familie Van Tuyll van Serooskerken
In 1932 verkopen de erven van de familie Goll de buitenplaats Velserbeek aan Wilhelmina
Phlippina Willink, sinds 1831 echtgenote van Ernst Louis baron van Tuyll van Serooskerken.
De buitenplaats strekt zich dan uit tot aan de Zeeweg en is ongeveer 100 hectara groot. De
familie Van Tuyll van Serooskerken zou van 1832 tot 1918 op de buitenplaats wonen. Baron
van Tuyll geeft vrijwel direct aan de Haarlemse tuinarchitect Jan David Zocher junior
opdracht de tuinaanleg te veranderen. De belangrijkste wijziging is het realiseren van een
hertenkamp voor het herenhuis waarvoor de oprijlaan vanaf de Driehuizerkerkweg moet
verdwijnen. Er komt een nieuwe toegang vanaf de Kerkesingel en vanaf de Kerkweg (huidige
Parkweg). Ook worden zeldzame boomsoorten in het park geplant. Bij de ingangen aan de
Kerkweg en bij een ingang aan de uiterste Zuid-oostpunt van Velserbeek bij de
Tolsduinerlaan, worden in 1856 twee hekhuizen gebouwd.

Ernst Louis sterft in 1860 en Velserbeek valt in handen van zijn twee zonen Ernst L.L. en
Frederik W.C.H. Door de aanleg van de spoorlijn Haarlem – Uitgeest wordt de buitenplaats in
1867 in tweeën gedeeld. In 1871 koopt baron Frederik het erfelijk deel van Velserbeek van
zijn broer Ernst en wordt daarmee alleen eigenaar van het buiten. Zijn bezitting wordt als
volgt omschreven: “een herenhuis, tuinmanswoning, koetshuis, paardenstalling, koepels,
oranjerie, Chinese tent, salon, menagerie, hermitage, omrasterde hertenkampen, lanen,
vijvers, waterwerken, arbeiderswoningen (hekhuizen), koestallen, varkenshokken, loodsen,
schuren, ananasbakken, bosgronden, opgaand geboomte en hakhout, hekken, rasters,
scheringen, wei- en teellanden.” Dit is kennelijk een goed moment voor Frederik W.C.H. om
in 1874 in het huwelijk te treden met Maria Boreel, een dochter van Willem Boreel van
Hogelanden en Margaretha Jacoba Paulina Boreel die op het naburige Waterland wonen. In
1907 verkoopt hij het voormalige buiten ’s-Gravenlust aan de gemeente Velsen voor de
uitbreiding van het raadhuis. Door omstandigheden moet baron Frederik W.C.H. Velserbeek
van de hand doen.

Velserbeek verliest haar particuliere karakter
De gemeente Velsen wil in 1918 aanvankelijk het landgoed kopen, maar het College van
Burgemeester en Wethouders laat die gelegenheid lopen. Dit leidt tot groot ongenoegen
van een deel van de gemeenteraad, waarbij, volgens de Ijmuider Courant van 22 januari
1919, zelfs het woord “stommiteit (dit woord is niet te sterk)” valt. Het zijn uiteindelijk de
ondernemers Alberts en Kluft die Velserbeek voor 525.000 gulden in hun bezit krijgen. Zij
hebben plannen het landhuis om te bouwen tot fabriek. Het hoofdgebouw wordt van alle
pracht en praal ontdaan. Zo verdwijnen de wandbeschilderingen en de houten
betimmeringen. Om aan het benodigde geld voor hun plannen te komen, laten de twee
fabrikanten bomen in het park omhakken. Het hout wordt vervolgens verkocht. Dit gaat de
gemeente Velsen te ver en voor 450.000 gulden koopt zij alsnog het landgoed met de
omliggende grond aan. Het mooiste gedeelte van de terreinen krijgt de bestemming
“openbaar wandelpark”, het westelijke gedeelte wordt bestemd voor villabouw. De eerste
steen voor het villapark Velserbeek wordt door het gemeentebestuur gelegd in 1929. Door
de viering van 50 jaar Noordzeekanaal en IJmuiden in 1926, wordt het park Velserbeek een
muziektent rijker. De muziektempel wordt als werkstuk door leerlingen van de
Ambachtschool van Velsen gebouwd. Het herenhuis wordt verpacht en in gebruikgenomen
als hotel en verwerft grote vermaardheid. Kort na de opening een Engelse journalist, die in
de zomer van 1926 een etmaal op Velserbeek logeert, verwoordt dit in het volgende versje:
“Velserbeek houdt kracht verborgen;
hier schenkt het leven nieuwe waard;
hier verliest men smart en zorgen;
’t Paradijs is hier op aard!”.
In het hotel logeert tijdens de Olympische Spelen van 1928 in Amsterdam het voetbalelftal
van Uruguay. Het elftal wordt Olympisch kampioen en dat is wereldnieuws. De
hotelexploitant wrijft in zijn handen voor deze “reclamespot”.
In de eerste helft van de jaren ’30 van de vorige eeuw wordt het park en de tuinsieraden
(follies), zoals het Jeneverhuisje, opgeknapt. Bij die werkzaamheden is ook tuinarchitect
Leonard Springer betrokken. In die tijd wordt de oranjerie een Theeschenkerij, worden
tennisbanen aangelegd en verrijst er een menagerie.

Stadhuisplan
In 1939 wordt Velserbeek afgesneden van het dorp Velsen door de aanleg van de Parkweg,
een verbindingsweg tussen de Amsterdamseweg en de Stationsweg. Het herenhuis en park
krijgen aan dat nieuwe stuk weg een nieuwe hoofdingang. De stalling en het koetshuis
worden sneuvelen daarbij. Het nieuwe weggedeelte is noodzakelijk om een betere
verbinding te krijgen met IJmuiden. De groei van Velsen is dan niet meer te stoppen. De
overheidsbemoeiingen houden daarmee gelijke tred. Meer gemeentelijk personeel en meer
werkruimte zijn noodzakelijk. Uitbreiding van het oude raadhuis in het dorp Velsen wordt
niet wenselijk geacht. Gedacht wordt in 1939 aan nieuwbouw achter het bestaande raadhuis
of nieuwbouw op de plek van het herenhuis Velserbeek. Het uitbreken van de Tweede
Wereldoorlog doorkruist die plannen. Na 1945 laat men de plannen van 1939 varen en richt
men zich op de wederopbouw. Men focust zich op het grotendeels afgebroken en meer
centraal gelegen IJmuiden-Oost. Het zou toch nog tot september 1965 duren voordat het
nieuwe gemeentehuis van Velsen aan het Plein 1945, een schepping van architect Willen
Dudok, in gebruik wordt genomen.

Tweede Wereldoorlog
In het hotel Velserbeek en de Theeschenkerij worden tijdens de mobilisatie in
1939/1940 manschappen van het 12de Regiment Infanterie ingekwartierd. Tijdens de
meidagen van 1940 is Velserbeek nog enige dagen een toevluchtsoord voor voornamelijk
joden, die op het laatste moment via de haven van IJmuiden naar Engeland trachten te
vluchten. Eén van die groepen is het Sadler’s Wells Ballet, dat op 5 mei 1940 vanuit
Engeland in Rotterdam aankwam voor een tournee door Nederland. Onder hen is de
Nederlandse ballerina Margot Fonteyn. De optredens worden wreed verstoord door het
uitbreken van de oorlog op 10 mei 1940. Onmiddellijk wordt er een evacuatieplan opgesteld
om het gezelschap zo snel mogelijk in Engeland te krijgen. Op 11 mei vertrekt de groep
vanuit Den Haag halsoverkop met bussen richting IJmuiden.
Daar zou het Engelse koopvaardijschip Dotterel klaar liggen om “Engelsche landgenooten
welke ons land wenschten te verlaten naar Engeland te brengen”, zo schrijft een
marinecommandant.

Negen uur na het vertrek komen de bussen in het aardedonker bij hotel Velserbeek aan. In
de verte klinkt het geratel van afweergeschut, de lucht kleurt nu en dan vlammend op. Het is
dan 12 mei. Een van de leden van het gezelschap schrijft: “Er waren niet meer dan twaalf
kamers, geloof ik, en veel te weinig bedden. Want behalve onze groep waren er ook
anderen, mensen met kleine kinderen. Iedereen lag en zat op stoelen en op de grond”.
Het hotel barst inderdaad uit zijn voegen. De dag ervoor zijn honderden vluchtelingen, onder
wie (uit negen Duitse concentratiekampen ontsnapte) broodmagere, Poolse,
krijgsgevangene parachutisten in het hotel ondergebracht. Margot Fonteyn schrijft:”De dag
die we doorbrachten in dit verrukkelijke landelijke paradijs werd nu en dan verstoord door
salvo’s in de verte en geruchten dat de omgeving na een nieuwe vijandelijke landing,
omsingeld was”. De dansers doden de tijd met een partijtje voetbal tegen een paar
Nederlandse soldaten op het grasveld naast het hotel en luisteren ’s avonds naar
het zingen bij de piano door de Polen.

Inmiddels is de Dotterel de haven van IJmuiden binnengelopen. Tegen middernacht gaan het
dansgezelschap en de andere vluchtelingen in het pikkedonker, in rijen, de handen op
elkaars schouders, naar de bussen die onder de bomen staan geparkeerd. De korte rit naar
de haven duurt meer dan een uur, omdat er telkens als er geschoten wordt, moet worden
gestopt. De bussen stoppen op de pier vlakbij het vrachtschip, waar al ontzettend veel
mensen staan. Op 13 mei om 01.15 uur verlaat de Dotterel de haven van IJmuiden
met een lading mensen in het met hooi gevulde ruim, om vervolgens behouden in
Harwich aan te komen. Op 15 mei 1940 rollen de Duitse troepen Velsen binnen.
Hotel Velserbeek wordt meteen gevorderd door de Wehrmacht voor de huisvesting
van officieren. In 1942 kan de restaurateur van het hotel zijn biezen pakken want het
voormalige herenhuis wordt een ambtswoning voor de beruchte NSB -burgemeester Tj. van der Weide.
Hij woont daar met zijn ongetrouwde dochter. Elke dag gaat hij naar het nabijgelegen stadhuis in
Velsen-Zuid. Met het oog op mogelijke aanslagen laat Van der Weide een deel van de route ombouwen
tot een met prikkeldraad beschermde corridor.

Eind 1944 wordt Velserbeek onderdeel van een uiterst geheime Duitse operatie: de inzet
van tweemansonderzeeboten, genaamd Seehund. Net als de V1’s en de V2’s zijn de kleine
onderzeeboten een laatste poging van Hitler om tegen de geallieerden de ‘eindoverwinning’
te behalen. De boten worden per trein aangevoerd. In Velserbeek onder het zware
geboomte van de lindelaan, worden ze vaarklaar gemaakt en indien nodig gerepareerd.
Vervolgens worden ze op grote afgedekte opleggers en onder zware bewaking vervoerd
naar hun basis: de Steigerweg bij de Kleine Sluis in IJmuiden. Van daaruit worden de boten
op hun operationele tochten geleid door signalen van een radiopost uit een bunker in de
Kanaalstraat in IJmuiden. De duo-bemanning is voorbereid op haar bijna dodelijke missies.
Het zijn speciaal getrainde K-männer (fanatieke Marine Einsatz-Kommando), die zich
vrijwillig voor deze dienst hebben aangemeld. Het Duitse legeronderdeel heeft een eigen
kantine in het gevorderde ontvangstgebouw van het Crematorium Westerveldin Driehuis.
De commandant en manschappen zijn gehuisvest in het rijtje woningen naast het
ontvangstgebouw tot aan de Genestetlaan.

In de nacht van 31 december 1944 varen achttien minionderzeeërs uit voor een
operationele inzet. Slechts twee boten keren terug. De volgende expedities zijn voor de
Duitsers meer succesvol. De gevolgen voor de geallieerde konvooien zijn desastreus. Niet
minder dan 120.000 ton aan scheepsruimte wordt door de torpedo’s van de Seehund tot
zinken gebracht. Op 7 april 1945 wordt op aangeven van het verzet de operationele basis
van het Seehund-flottielje bij de Kleine Sluis door het Britse 617e Dambuster-squadron
gebombardeerd. Zonder succes.

Eind april is het afgelopen met de sluiptochten. De bemanning blijft paraat bij de
boten, maar actie is er niet meer.. Voor de havenmond van IJmuiden hebben de geallieerden
een ondoordringbaar mijnenveld aangelegd.
Na de oorlog komt het hotel niet terug, maar trekt de Dienst Gemeentewerken in het
herenhuis. De dienst gaat in 1996 over naar het verbouwde stadhuis in IJmuiden. Na een
grondige restauratie vestigt een advocatenkantoor zich in het pand.

Bronnen:
Collectie Ton van Oosterom, Velsen-Zuid
Eigen collectie
Morren, Jan – Kastelen en buitenplaatsen in Velsen, deel 3 IJmuiden, Velsen-Zuid
en -Noord, Velsen, 2005
Noord-Hollands Archief, Haarlem
Rolle, Siebe – De Velsense buitenplaatsen in oorlogstijd; Gebeurtenissen in de
periode 1939-1945, Velsen-Zuid, 1995
Vons, P. Petra Herweijer, J. van Venetien en anderen – Een kerk en een handvol
huizen. Grepen uit de geschiedenis van het dorp Velsen, 1975